Erik wist nooit zo goed wat hij met de toekomst moest. Tot hij Henoch ontmoette.
Misschien heb jij ooit de vraag gesteld gekregen: wat is jouw droom voor de toekomst? Ik krijg die vraag wel eens gesteld, en ik wist eigenlijk niet wat ik moest antwoorden. Ik had geen concrete plannen voor de toekomst, ik wist niet wat mijn grootste verlangen was. Ik zei dan altijd maar: ik wil God beter leren kennen. Lekker christelijk, kon niet fout zijn. En stukje bij beetje werd dat dan ook mijn verlangen. Ik wilde God beter leren kennen. En toen ontmoette ik Henoch.
Ik kende hem eerst niet. Hij staat niet vaak in de bijbel, maar toen ik voor het eerst van hem hoorde besefte ik me hoe belangrijk deze persoon was. Hij heeft geen invloed op de geschiedenis, maar toch staat hij in twee boeken, in zowel het oude, als nieuwe testament. Er staat niets over zijn karakter, niets over zijn daden of ervaringen. Het enige wat wij van hem weten, is hoe zijn relatie met God was. En hoe hij deze aarde verliet.
Laten we beginnen bij het begin, het eerste hoofdtuk in de Bijbel, namelijk genesis. In hoofdstuk 5 vers 24 staat:
‘Henoch leefde in nauwe verbondenheid met God; aan zijn leven kwam een einde doordat God hem wegnam.’
Henoch was zo goed bevriend met God, dat hij niet hoefde te sterven. Hij was een van de drie mensen die levend naar de hemel gingen, net als Elia en Jezus. Dit staat iets uitgebreider in de Bijbel in het boek Hebreeën, hoofdstuk 11 vers 5. Henoch staat daar in een lijst met geloofshelden. ‘Hij stond immers al vóór zijn opneming bekend als iemand in wie God vreugde vond.’ God hield van Henoch, en Henoch hield van God.
Ik wil zijn zoals Henoch. Ik wil zo dicht bij God leven dat ik, ook al zou ik misschien weinig invloed hebben op de geschiedenis, herinnerd zal worden als een man in wie God vreugde vindt. Ik wil dat niet vanwege de eer, de roem en de erkenning, maar omdat ik dan geleefd heb als een goede en rechtvaardige man. Dat ik alles heb gedaan om God te eren.
‘Zonder geloof is het immers onmogelijk God vreugde te geven; wie hem wil naderen moet immers geloven dat hij bestaat, en wie hem zoekt zal door hem worden beloond.’ (Uit de Bijbel, het boek Hebreeën hoofdstuk 11 vers 6)